Tekst Heleen Grimmius
Foto Inge van Mill
Hoofddirecteur IND neemt afscheid
Doe maar niet, zei Rob van Lint toen de Algemene Bestuursdienst (ABD) hem zeven jaar geleden attendeerde op de vacature van hoofddirecteur bij de IND. Een technocratische organisatie leek het hem, waar medewerkers zonder emoties strikte procedures afwerkten: dat was niet wat hij ambieerde. Nu, ruim zeven jaar later, valt het afscheid van de IND hem zichtbaar zwaar. “Het is een warme club mensen, die trots mogen zijn op het werk dat ze doen.”
Op 1 juli komt er een einde aan Van Lints loopbaan bij de IND en zet hij zijn carrière voort als Inspecteur Generaal bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Natuurlijk heeft hij veel zin in zijn nieuwe functie en na zo’n lange tijd is het ook wel weer eens goed om ergens anders te kijken. Maar ja: “Ik ga de mensen erg missen. Ik heb in de afgelopen jaren zowel in het werk als privé veel met hen gedeeld. Het is een hechte club, zonder klef te zijn.”
Uw beeld van de IND is in de afgelopen jaren behoorlijk veranderd.
“Jazeker. Voordat ik hier werkte, kende ik de IND alleen uit de media. Daarin kwam het beeld naar voren van een starre organisatie die zonder gevoel voor mensen regeltjes uitvoerde, daar wilde ik dus niet heen. Maar tijdens mijn vakantie, twee maanden na het eerste verzoek van de ABD, realiseerde ik me dat deze baan alles in zich had wat ik zocht: een grote uitvoeringsorganisatie, middenin het maatschappelijk veld en dichtbij de politiek. En als mijn beeld van de IND zou kloppen, viel er in ieder geval genoeg te verbeteren. Ik zei dus ja. Eenmaal binnen moest ik mijn mening al snel bijstellen: ik ontmoette vooral medewerkers die met passie en gevoel voor de mens achter de aanvraag hun werk doen, binnen een complexe politieke realiteit. Ik heb daar heel veel bewondering voor.”
In de interviews die u geeft, benoemt u geregeld hoe ingewikkeld het werk van de IND is. Was dat iets waar u meteen mee aan de slag wilde?
“Ik had een paar speerpunten toen ik aantrad, die vooral te maken hadden met wie ik zelf ben. Aan de ene kant zag ik bij de IND heel goedopgeleide en slimme medewerkers en aan de andere kant een wat hiërarchische structuur. In de afgelopen jaren hebben we bij de IND ruim baan gegeven aan medewerkerschap, zodat IND’ers de ruimte kunnen pakken die ze nodig hebben bij de uitvoering van hun werk. Het tweede punt was dat ik de luiken wilde opengooien. De IND was tot dat moment redelijk intern gericht, waardoor het beeld in de media niet klopte met de praktijk. Ik vond en vind het belangrijk dat we naar buiten toe uitleggen wat we doen en hoe we dat doen. Wij dragen bij aan een belangrijke taak en mogen trots zijn op hoe we dat doen. Gaandeweg zien we dat de beeldvorming over de IND verandert en daar ben ik blij mee. Het was nodig voor de organisatie, maar aan de andere kant past het ook bij mijn manier van leidinggeven: dit is hoe ik mijn werk doe. En dat zal ik ook bij de NVWA zo doen.”
Waar bent u trots op?
“Ik ben op veel dingen trots, maar als ik iets moet kiezen dan denk ik toch aan de manier waarop we zijn omgegaan met de hoge asielinstroom in 2015. Dat heeft de hele organisatie geraakt: medewerkers bleken bereid om in de avonden en weekenden te werken en collega’s van andere directies hebben volop bijstand geleverd aan het asielproces. Dat we die instroom aankonden, is echt een prestatie van alle medewerkers geweest. Dat is ook in Den Haag opgemerkt; ‘knap gedaan’, zeiden ze daar. Maar ik ben ook trots op de sterk gegroeide ketensamenwerking. Toen ik hier begon, waren COA, DT&V en IND echt kokers naast elkaar. Nu is er dankzij de inzet van alle drie de organisaties een heel goede samenwerking, net als met andere overheidsorganisaties en NGO’s.”
Nu we het over Den Haag hebben: u heeft met tien bewindslieden gewerkt in de afgelopen zeven jaar. Heeft u veel gemerkt van al die wisselingen?
“Alle bewindslieden nemen dit werk bijzonder serieus, dat is me vooral opgevallen. Het zijn vaak de lastige zaken die mijn bureau halen, waarin een vreemdeling een beroep doet op de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris om af te wijken van het beleid. Dat kunnen vreselijke humanitaire dilemma’s zijn, maar ik heb geen verschil in politieke kleur gezien: alle bewindslieden hebben weloverwogen beslissingen genomen, waarbij ze steeds gekeken hebben of die in lijn was met de bedoeling van de wetgever en met wat je van een goede overheid mag verwachten. Het zijn natuurlijk verschillende mensen, maar die overeenkomst is me bijgebleven.”
Toch is niet iedereen blij met het werk van de IND. In 2013 werd uw huis met rode verf beklad door actiegroep ‘De Kwade Kwasten’. Wat deed dat met u?
“Dat was wel een dieptepunt. Ik vond het vooral erg voor mijn kinderen, die toen pubers waren. Ik heb een geweldig gezin waarin we met elkaar meeleven. Natuurlijk weten mijn kinderen wat voor werk ik doe en spreken we thuis over migratie en beleid. Ze weten dat mensen daar verschillend over kunnen denken en dat werd met deze actie nog eens duidelijk. Het is een groot goed dat mensen het oneens mogen zijn met het beleid, maar dit was onacceptabel.”
Met welk gevoel laat u de IND achter?
“Met een gevoel van trots. Als ik naar de IND kijk, zie ik een zelfbewuste organisatie die niet arrogant is, waar mensen zich elke dag opnieuw weer inzetten voor het belangrijke werk dat we doen. We staan er goed voor met de IND, maar het blijft natuurlijk een grote organisatie en daarin liggen complexe problemen altijd op de loer. Ik heb de afgelopen jaren met heel veel mensen prettig samengewerkt, van de portier tot en met de minister. Ik ga hen allemaal heel erg missen, maar één ding is zeker: de IND heeft er een enorme ambassadeur bij.”