Tekst Heleen Grimmius
Foto Inge van Mill
Jannita Robberse nieuwe directeur DT&V
Het COA en de IND kende ze wel, maar van de DT&V had ze nog nooit gehoord. Toch staat ze sinds februari aan het hoofd van de Dienst Terugkeer en Vertrek. Algemeen directeur Jannita Robberse: “Mijn vrienden vinden dat ik een stoere baan heb.”
Ruim dertig jaar werkt ze al voor de rijksoverheid, maar de vreemdelingketen is voor Robberse een geheel nieuw werkveld. In de ruim acht maanden die ze nu bij de DT&V achter de rug heeft, zijn het vooral de overeenkomsten die haar opvallen: “De aantrekkingskracht van complex, maar maatschappelijke relevant werk zie ik bij veel rijksambtenaren.”
Hoe zijn uw eerste maanden bij de DT&V geweest?
“Ik heb het enorm naar mijn zin. Het werk van de DT&V kan rekenen op een grote maatschappelijke interesse en ligt dicht tegen de politiek aan; dat is een mooie plek om als algemeen directeur te zitten. Maar ik ben vooral onder de indruk van de betrokkenheid en bevlogenheid die ik zie bij medewerkers van de DT&V. Elke dag storten zij zich vol overgave in hun werk, dat is heel bijzonder om te zien.”
Had u dat niet verwacht?
“Voordat ik deze functie voorbij zag komen, had ik eerlijk gezegd nog nooit van de DT&V gehoord. Het COA en de IND kende ik wel. Ik was dus neutraal ten aanzien van de DT&V, maar natuurlijk wel heel nieuwsgierig. Ik vroeg me af wat voor mensen daar werkten. Dat blijken bevlogen mensen te zijn die heel complex werk doen. Je moet je bedenken dat geen enkele vreemdeling naar Nederland is gekomen om te vertrekken. Onze medewerkers proberen elke dag weer die groep te prikkelen en te helpen bij hun vertrek. Dat is niet makkelijk, het vraagt veel van hun uithoudingsvermogen en creativiteit. Daar heb ik echt bewondering voor.”
Wat trok u zo aan in deze functie?
“Juist het feit dat ik de organisatie en het werkveld helemaal niet kende, maakte het voor mij interessant om te solliciteren. Ik wil graag nieuwe dingen leren en nieuwe mensen leren kennen en bij de DT&V vond ik die uitdaging. Tegelijkertijd is het werken met politieke kaders en het feit dat je altijd in het openbaar verantwoording moet afleggen bij de hele overheid hetzelfde. Ik heb altijd bij de rijksoverheid gewerkt, dus dat is een constante factor. Maar daarbinnen vind ik het wel belangrijk om af te wisselen. Wat ik aan de DT&V interessant vind, is de politieke en maatschappelijke discussie die rond ons werk hangt. Daar ben ik door gefascineerd.”
Ik kan me voorstellen dat het vervelend is om steeds onder het vergrootglas van politiek en samenleving te liggen.
“Veel van het werk dat de DT&V doet, is onzichtbaar. Als ons werk in het nieuws komt, gaat het vaak over gezinnen met kinderen die hier geworteld zijn. Een deel van de maatschappij vindt dat ze moeten blijven en een ander deel vindt dat ze moeten vertrekken. Dat zijn natuurlijk hele moeilijke vraagstukken en het is belangrijk dat we daarover met elkaar het gesprek voeren, maar ik zou graag meer over de breedte van ons totale werkveld vertellen. Wist je bijvoorbeeld dat buitenlandse bolletjesslikkers ook via ons teruggaan? Of vreemdelingen die met het strafrecht in aanraking zijn geweest? Voor die groepen is het draagvlak in de samenleving veel minder groot. Maar juist om het draagvlak te houden voor mensen die de bescherming van Nederland nodig hebben, is het noodzakelijk dat er een goed werkend terugkeersysteem is: als je niemand meer zou terugsturen, houdt het gauw op met de steun aan vluchtelingen.”
Maar voor gezinnen met kinderen is dat draagvlak er juist wel…
“Dat zijn natuurlijk ook lastige situaties. Maar kijk, de beoordeling of iemand wel of niet mag blijven, ligt niet bij ons. Dat doet de IND. Onze taak is het terugbrengen van mensen van wie besloten is dat ze hier niet mogen blijven. Vaak komen die gezinnen pas bij ons terecht nadat ze heel veel procedures doorlopen hebben. Wat laten we dat met elkaar lang gebeuren, denk ik dan. Dat is schrijnend. Vaak wordt er gezegd dat vertrek niet in het belang van het kind is, maar het belang van het kind wisselt gedurende de procedure: als mensen snel zouden terugkeren na een afwijzing op hun aanvraag, zouden kinderen hier nog niet geworteld zijn. Een snelle terugkeer is dan juist in het belang van het kind. Het systeem biedt mensen hoop, doordat er veel procedures mogelijk zijn. Ik zou graag willen dat we het daar met elkaar over hebben, dat gesprek moet gevoerd worden. Maar tot het moment dat er iets in het beleid verandert, voeren wij de wet uit naar hoe die op dit moment is ingericht.”
Bent u niet bang dat u met activisme te maken krijgt?
“Er is activisme, dat kan ik niet ontkennen. Maar ik zie dat als een brede maatschappelijke tendens, waar ook ambulancepersoneel, burgemeesters en officieren van justitie mee te maken hebben. Dat is niet normaal en daar moeten we niet voor buigen. Mijn vrienden vinden dat ik een stoere baan heb, maar ik vind het belangrijk dat het debat over toelating en terugkeer in het openbaar gevoerd wordt, daar wordt ons werk alleen maar beter van.”
Waar wilt u zich de komende tijd op richten?
“Allereerst wil ik investeren in de professionalisering van onze medewerkers. Vorig jaar hebben we een nieuwe, heel goede gespreksmethodiek ingevoerd die we verder doorontwikkelen. Daarnaast wil ik de samenwerking die we op lokaal niveau hebben verder uitbouwen. De DT&V heeft grote kennis en kunde, we kunnen echt een bijdrage leveren aan maatschappelijke kwesties. Maar daarvoor is het noodzakelijk dat we de samenwerking opzoeken met het lokale bestuur en andere betrokken partijen, om in individuele zaken tot een maatwerkoplossing te komen. We mogen onszelf best wat beter positioneren als terugkeerorganisatie, wat dat betreft. We hebben veel internationale contacten en relaties, zo hebben we goede banden met ontwikkelingssamenwerking. Als we die contacten integraal en gezamenlijk zouden oppakken, kun je ook aan de voorkant al in gesprek met landen. Gebleken is dat sommige landen hun onderdanen wel willen terugnemen als ze daar iets voor terugkrijgen. Hoe mooi zou het zijn als we er gezamenlijk voor konden zorgen dat mensen de oversteek niet eens hoeven te maken? Maar dat kunnen we niet alleen, over en weer hebben we elkaar nodig.”